
September. Lot zit nu 3 weken in mijn groep 5-6 en ze is heel aanwezig. Ze praat met een harde stem. Ze duwt kinderen aan de kant en zegt lelijke dingen tegen ze. Haar werk gooit ze op de grond. Als groep 6 in een instructiekring zit bij het bord, loopt ze daar niet omheen, maar klimt over kinderen en stoelen heen in een rechte lijn richting de deur. “Even naar de wc hoor!”
Ik snap haar wel: ze start in groep 5 met een enorme achterstand vanwege haar dyslexie. Lezen gaat moeizaam, rekenen vindt ze ook heel lastig. In groep 3-4 was ze de oudste en kon ze nog wel eens een jonger kind helpen. Nu is ze omringd door kinderen die ouder en verder zijn dan zij, dus ze maakt zich zo groot mogelijk. Dit is geen lastig kind, dit is een meisje in het nauw.
In mijn hoofd zitten al een heleboel oplossingen. Ik wil met haar praten, met haar samen een plan bedenken om het werken fijner te maken, haar vertrouwen geven en succes laten ervaren, haar tekentalent de ruimte geven. Ik loop over van goede bedoelingen. Maar het lukt me niet om verbinding te maken. Als ik bij haar kom zitten negeert ze me, als ik met andere kinderen bezig ben daagt ze me uit met dwars gedrag. Ze is onbereikbaar. Ik besluit om haar ouders om hulp te vragen.
Ze zit stil en met een gebogen hoofd tussen haar ouders in. Ik vertel dat het Lot nog niet lukt om fijn mee te doen in de groep en geef een paar voorbeelden van haar gedrag. Haar ouders schrikken. Moeder zegt tegen haar dochter: “Maar dat is niet de echte Lot, zo ken ik jou niet.”
Ik zeg: “Ik zou zó graag de echte Lot leren kennen. Kon ik haar maar even bellen om kennis te maken.” In een opwelling houd ik een denkbeeldige telefoon tegen mijn oor en zeg “Hallo echte Lot”.
Lot gaat iets rechter zitten. Ze brengt haar hand naar haar oor alsof ze een telefoon vasthoudt. “Hallo, met de echte Lot”, zegt ze met een klein stemmetje. Ze klinkt totaal anders dan het baldadige meisje van de afgelopen weken.
“Hallo Lot, wat fijn om je te spreken. Hoe gaat het met je?”
“Niet zo goed.”
“Hoe vind je het in groep 5?”
“Heel moeilijk… en spannend.”
“Wat naar dat je je zo voelt, Lot. Ik zou je graag helpen om het fijner te maken. Zou je dat willen?”
“Ja heel graag.”
Eindelijk is er verbinding. Met ieder een hand aan ons oor kunnen we praten over oplossingen. Ze blijkt heel goed te kunnen vertellen wat ze moeilijk vindt en heeft creatieve ideeën om het beter te maken. Haar stem klinkt steeds krachtiger, ze zit nu rechtop.
Ik twijfel of het toneelstukje met de telefoons aan ons oor nog nodig is nu ze zo krachtig tegenover me zit. Ik laat mijn hand voorzichtig een stukje zakken terwijl ik doorpraat. Haar ogen flitsen naar mijn hand en ze drukt haar eigen hand fel tegen haar oor. Duidelijk, we blijven nog even via de telefoon verbonden.